Klokkengieterij Mabilon & Co.
Klokkengieterij Mabilon & Co. werd in 1770 door Urbanus Mabilon te Saarburg gesticht, een stad gelegen in Rijnland-Palts, dertig km ten oosten van Luxemburg. In de jaren twintig was het bedrijf in handen van Wilhelm Hausen en Johann Mabilon. Tegenwoordig afficheert zich Wolfgang Hausen-Mabilon als de Glockengießermeister. Het is een typische Duitse luidklokkengieterij.
Sinds 1925 tot aan de Tweede Wereldoorlog heeft Mabilon & Co talloze luidklokken en geluien in Nederland geleverd. Dat geschiedde via de firma Hoogen te Amsterdam, vanaf 1934 te Duivendrecht. Na de oorlog heeft Hoogen gedurende een korte periode nog klokken van Petit & Fritsen verhandeld.
bron:
Karl Walter, Glockenkunde (Regensburg & Rom, 1913), p.816.
Martin Mareschal
Van deze Lotharingse gieter kennen wij twee klokken in Noord-Brabant met de jaartallen 1640 en 1654. Hij woonde toen te Zundert. In 1660 daarentegen woonde hij te Nederweert. Omstreeks dezelfde tijd signaleren wij in Lotharingen twee gieters met de namen Jean en Nicolas Mareschal. Waren het broers? Neven?
Jean Maritz
Nadat Jan Verbruggen in 1770 naar Engeland vetrokken was, werd Jean Maritz (1738-1807) zijn opvolger als landsgeschutgieter te Den Haag. Jean Maritz stamde uit een befaamd geslacht van geschutgieters te Genève ofschoon ze somtijds geruime tijd elders werkten. Zijn vader Samuel (1705-1786) voerde de titel van geschutgieter van de republieken Bern en Genève. Jean Maritz vertoefde op het moment van zijn benoeming in Spanje waar hij sinds 1767 leiding gaf aan de geschutgieterij te Barcelona. Voor die tijd was hij werkzaam bij zijn oom Johan die in Frankrijk Inspecteur général des Fontes et Forces de la Marine was.
De Maritzen waren inderdaad zeer befaamd, hetgeen ook al blijkt uit het feit dat onze Jean Maritz vrijwel gelijktijdig met het verzoek uit Holland ook een aanbieding uit Rusland kreeg. Maar hij gaf de voorkeur aan Den Haag. Aldaar zou hij het geschutgieten en vooral het boren van het geschut op het juiste kaliber in geheel nieuwe banen leiden. Klokken heeft hij zeer weinig gegoten. Wij kennen slechts een tweetal uit 1778 en 1781. Hij werd opgevolgd door zijn zonen Louis Ernst en Jean George Amadée.
bron:
Corn. van der Ven, De voormalige rijksgieterij van bronzen geschut te ’s-Gravenhage. In: Het Huis, Oud en Nieuw, 1916, p.161-174.
Jean Jacques Maritz
De twee zonen van Jean Maritz, te weten Louis Ernst en Jean George Amadée zetten de geschutgieterij te Den Haag van hun vader voort. Na het vertrek van Jean George Amadée naar Straatsburg leidde Louis Ernst de geschutgieterij alleen tot 1825. Daarna nam diens zoon Jean Jacques het bedrijf over. Van hem kennen wij een klok uit 1834. In 1853 kwam bij hem werken G.M. Maritz, de zoon van zijn oom Louis Ernst. Deze moest meemaken hoe de Haagse geschutgieterij in 1871 op weinig elegante wijze door de overheid gesloten werd.
bron:
Corn. van der Ven, De voormalige rijksgieterij van bronzen geschut te ’s-Gravenhage. In: Het Huis, Oud en Nieuw, 1916, p.161-174.
Paschier Melliaert
Paschier Melliaert, afkomstig van Houtem in West-Vlaanderen, werd in 1677 poorter van Antwerpen. Aldaar zou hij werkzaam zijn geweest in de periode 1677-1704. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat hij een leerling van Melchior de Haze was. Meer over deze klokkengieter zelf is niet bekend.
Melliaert is vooral bekend geworden door een uur- en halfuurklok alsmede vijf luidklokken die hij in 1694 van de stad Breda in opdracht kreeg. Het totaalgewicht was 27.300 pond. Bij aflevering ontstond echter een conflict over de kwaliteit.
bron:
Jacques Maassen, Klokken en klokkenspelers te Breda, 1501-1725. In: Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda “De Oranjeboom”, deel 28, jg.1975, p56-94.
Joris du Mery
Zie Joris Dumery
Henricus Meurs
Hoewel hij zijn klokken signeerde met Henricus Meurs, heette deze Utrechtse klokkengieter eigenlijk Hendrick Aeltsz. van Meurs. Het vermoeden bestaat dat Van Meurs verwant was met Henricus de Borch en/of Thomas Both. Maar enige zekerheid is daarin niet verkregen. Ook over zijn levensloop weten wij niet veel. Hij overleed in 1624. Nochtans was hij een zeer productief klokkengieter. Ook hield hij zich met beiaarden bezig, zij het overigens met slechte resultaten. Klokken van hem vindt men tussen 1600 en 1624.
bron:
C.N.Fehrmann, De Utrechtse klokgieters en hun verwanten. In: Klokken en Klokkengieters (Culemborg, 1963), p.159-311.
Johannes Meurs
Aangenomen mag worden dat deze Utrechtse klokkengieter een broer van Henricus Meurs was. Hij was overigens ook wijnverkoper, althans zo wordt hij in 1609/10 genoemd. Johannes Aeltsz. van Meurs is niet in Utrecht blijven wonen, want in 1615 verkocht hij zijn huis om even later in Amsterdam op te duiken. Na de dood van Gerard Koster aldaar werd hij in 1619 als stadsklokken- en geschutgieter van Amsterdam benoemd. Maar hij stierf reeds in 1623. Van hem zijn slechts twee klokken bekend en met name uit 1621. Waarschijnlijk hield hij zich meer met het gieten van geschut bezig. Tekenend in dit verband is het feit dat toen Amsterdam in 1617 een klokkenspel voor de Oudekerkstoren nodig dit niet bij Johannes, doch bij zijn broer Henricus te Utrecht werd besteld.
bronnen:
C.N.Fehrmann, De Utrechtse klokgieters en hun verwanten. In: Klokken en Klokkengieters (Culemborg, 1963), p.159-311.
B.Bijtelaar, De Zingende Torens van Amsterdam (Amsterdam, 1947), p.23.
Alardus Meurs
De Utrechtse klokkengieter Alardus Meurs, ook wel genoemd Aelt Jansz. van Meurs, was een zoon van Johannes Meurs. Deze was klokken- en geschutgieter te Amsterdam. Maar het ziet ernaar uit dat na diens dood in 1623 het gezin Meurs weer naar Utrecht terugkeerde. Want daar lagen de wortels van de familie Meurs. Moest men opnieuw starten? In elk geval nam Aelt in 1627 een niet geringe hypotheek op zijn huis. Hij trouwde met Gillisje van Grootenhuys en werd daarmee de zwager van Jan Dop, een andere Utrechtse klokkengieter. Aelt van Meurs stierf in 1642.
Aelt van Meurs heeft contacten gehad met de Utrechtse stadsbeiaardier jonkheer Jacob van Eyck die later samen met de klokkengieters François en Pieter Hemony de wetenschappelijke basis legde voor een zuiver klinkend klokkenspel. Maar Van Meurs heeft van die contacten in het geheel niet geprofiteerd.
bron:
C.N.Fehrmann, De Utrechtse klokgieters en hun verwanten. In: Klokken en Klokkengieters (Culemborg, 1963), p.159-311.
Kylian Meyer
Werkte tussen 1663-1665 samen met Wolterken Wegewaert, de weduwe van Antonie Wilkes, te Enkhuizen. Zie aldaar.
M.F.S.
Een afkorting van Maître François Simon waarmee deze gieter zijn klokken somtijds signeerde. Zie Lotharingse klokkengieters in het vroeg-17de eeuwse Nederland.
M.I.B.
Deze afkorting voor de gietersnaam komt voor op een klein Frans klokje uit 1757 te Ankeveen.
Omer Michaux
De in 1877 geboren Omer Michaux was afkomstig van Jambes, sinds 1977 deel uitmakend van Namen. Hij vestigde zich te Leuven als klokkengieter en wel als opvolger van Alphons Beullens. Op een klok uit 1904 staat dan ook te lezen: O.Michaux succ. A. Beullens Louvain. Hij goot ook enkele beiaarden, zij het zonder enig succes. In 1929 hield hij op met zelf klokken te gieten en betrok ze voortaan van Marcel Michiels jr. te Doornik. Kort daarop verhuisde hij naar Brussel alwaar hij in 1955 stierf.
In 1937 verkocht hij een beiaard aan de Alfred University in de staat New York. Er zouden achttien originele klokken van Pieter Hemony uit 1674 in voorkomen,. Maar dat is onwaar. Het zijn replica’s van klokken uit de Mechelse beiaard die door Michiels waren gegoten.
bronnen:
Jef Rottiers, Beiaarden in België (Mechelen, 1952), p.76-77.
André Lehr, De klokkengieter François en Pieter Hemony (Asten, 1959), p.114-116.
Stad met Klank. Vijf eeuwen klokken en klokkengieters te Leuven. Tentoonstelling 16 juni – 3 september 1990, p.70.
Martin Formesyn & Johan Lowyk, Klokkenspellen en beiaarden in West-Vlaanderen (z.p., 1993), p.170-171.
Josephus Michelin
Deze klokkengieter was vermoedelijk de zwager van François Hemony met wie hij in 1636 een klok in Duitsland goot. Beiden kwamen uit Levécourt in Lotharingen. Ook werkte hij samen met François Delapaix. Michelin heeft in Noord-Brabant een drietal klokken gegoten in de jaren 1645-1646.
bron:
Henry Ronot, Dictionnaire des Fondeurs de Cloches du Bassigny (Dijon, 2001), p.179.
Petrus Michelin
Lotharings klokkengieter die in Nederland enkele klokken in Noord-Brabant en Limburg maakte in de jaren 1665-1688. Hij werkte ook samen met zijn landgenoot Johannes Bourlet. In 1667 goot hij samen met de Lotharinger Josephus Plumere een klok voor het Limburgse Hunsel.
Klokkengieterij Michiels
Marcel Michiels sr., geboren te Mechelen, was de zoon van de uurwerkmaker Edward Michiels aldaar. De zoon koos echter voor het vak van klokkengieter dat hij leerde bij Felix van Aerschodt in Leuven. In 1886 kocht hij de toen leegstaande gieterij van Drouot te Doornik. Marcel sr. goot ook beiaarden, doch zonder blijvend succes. Reeds in 1895 goot hij kleinere klokjes, zoals de voorslag van Baal, de plaats waar zijn vader van afkomstig was. Hij stierf in 1924.
Zijn zoon Marcel jr. werd in 1898 te Doornik geboren. Na de dood van zijn vader leidde hij de klokkengieterij te Doornik. Zijn grootste succes was stellig, dat hij in 1929 een redelijk goed gestemde beiaard voor Grimbergen maakte en daarmee de enige echte beiaardgieter van België werd. Van 1928-1932 was hij met zijn voormalige leermeester Felix van Aerschodt geassocieerd, doch dit liep op een mislukking uit. Sinds 1929 goot hij de klokken voor Omer Michaux. In 1937 leverde hij via Omer Michaux aan de Alfred University te Alfred (N.Y.) een beiaard waarin onder andere Hemony-klokken uit 1674 zouden voorkomen. Maar deze waren door hem vervalst zonder dat iemand dat opmerkte.
Marcel jr. bracht de klokkengieterij tot grote bloei. Hij maakte talloze beiaarden, ook in de Verenigde Staten. In Nederland zijn geen beiaarden van hem te vinden. Wel leverde hij in 1936 een luidklok te Maastricht. Na financieel in moeilijkheden te zijn gekomen, pleegde Marcel jr. in 1962 zelfmoord, waarna het bedrijf opgekocht werd door Eijsbouts te Asten en Petit & Fritsen uit Aarle-Rixtel. De klokkengieterij zou onder de naam M. Michiels Successeurs voortgezet worden. Maar dat mislukte waarop Eijsbouts in 1963 zijn deel aan Petit & Fritsen verkocht. Deze beëindigde vervolgens het klokkengieten te Doornik.
Het jaar 1963 was derhalve het definitieve einde van klokkengieterij Michiels. De laatste beiaard was die voor Veurne in 1961 geweest. Ook kreeg hij grote bekendheid in 1948 door de zes ton zware nieuwe Klokke Roeland te Gent. Die van Pieter Hemony uit 1660 was namelijk gescheurd. Maar in 2002 is de laatste gelast en zal eerlang op haar oude locatie terugkeren.
bronnen:
Bondsnieuws van het Belgisch Beiaardiersgilde, no.20, maart 1962 en no.21, juli 1962.
Magazine van de Vlaamse Beiaard Vereniging, jg.8, nr.4, december 2002, p.2-5.
Jef Rottiers, Beiaarden in België (Mechelen, 1952), p.75-76.
Gaston van den Bergh, Kort overzicht van de twaalf klokkengieters die de beiaard van Sint-Romboutstoren goten. In: Beiaardrecitals. Recitals de Carillon, Mechelen 1976, p.17-31.
Anne Baas, La Fonderie de Cloches “Michiels” de Tournai ( ongepubliceerde scriptie Formation Guide Touristique, Tournai, 2001).
Gobelinus Moer
Deze Bossche klokkengieter wiens voornaam ook wel als Gobel werd uitgesproken, was afkomstig van Keulen alwaar zijn vader Johannes klokkengieter was. In een schepenprotocol van Den Bosch werd hij in 1452 namelijk als volgt genoemd: Gobelinus clockgieter, dictus Becker de Colonia. Zijn familienaam was derhalve Becker, maar in Den Bosch zou het allengs Moer worden. Hij moet zich dus in 1452 of daarvoor in deze stad gevestigd hebben. Er zijn aanwijzingen dat hij aanvankelijk knecht was bij de Jan en Willem Hoernken. Mogelijk heeft Moer na het overlijden van Willem in 1474, Jan was al in 1471 overleden, samen met diens weduwe de klokkengieterij willen voortzetten, zij het zonder succes.
Na de dood van Willem Hoernken in 1474 telde Den Bosch nog twee klokkengieters: Gobelinus Moer en de nog jonge Geert van Wou. Stellig was er concurrentie, doch ook een maal een samenwerking en wel de merkwaardigste die de klokkengeschiedenis gekend heeft. Op de grote uurklok van Arnhem uit 1477 wordt namelijk vermeld dat de klok gegoten is door Geert van Wou en Gobel Moer, maar ook dat de klok gegoten is door Gobel Moer en Geert van Wou. Het bleef bij deze eenmalige samenwerking, want kort daarop vertrok Geert van Wou uit Den Bosch om zich te Kampen te vestigen. Overigens, reeds in 1474 had Gobel Moer met een andere klokkengieter en met name een zekere Willem Carper samengewerkt toen een klok voor het Franse Saint-Omer gegoten moest worden. Maar in datzelfde jaar werkte hij ook samen met de heel wat bekendere Bossche gieter Willem Hoernken. Samen goten zij de banklok voor Douai (F.).
Gobelinus Moer had zeven kinderen van wie Jaspar en Willem in het voetspoor van hun vader zouden treden. Dochter Maria trouwde met Jan Zael. Uit dit huwelijk werd Gobel Zael geboren, de eerste klokkengieter te Amsterdam. Gobel Moer zal vóór 17 december 1504 zijn gestorven zijn.
bronnen:
C.N.Fehrmann, De Kamper klokgieters. Hun naaste verwanten en leerlingen (Kampen, 1967), p.38-41.
T.J.Gerits, De klokgieters Moer in de zuidelijke gewesten. In: Bossche Bijdragen. Bouwstenen voor de geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch, deel 30, afl.1, 1970, p.60-84.
Willem en Jaspar Moer
De gebroeders Willem en Jaspar Moer waren zonen van Gobel Moer. Zij hadden hun werkplaats, evenals hun vader, in ’s-Hertogenbosch. Willem stierf omstreeks 1519, Jaspar in of ná 1541.
Willem en Jaspar Moer hebben een indrukwekkend oeuvre achtergelaten. Zo goten zij in 1507, dus drie jaar na de dood van hun vader, voor de Kathedraal van Antwerpen de 12.000 pond wegen Karolus. Het is een buitengewoon fraai gegoten klok. Ook leverden zij in 1503-1504 aan de abdij van Averbode waar een zwager van Jaspar abt was. Het betrof niet alleen zes op toon gegoten luidklokken doch ook een voorslag van vijf klokjes alsmede enkele altaarschellen. In 1505 goten zij zo’n voorslag voor de Kathedraal van hun vaderstad. Hoogtepunt was stellig 1515 de Servaasklok die zij voor de Servaasbasiliek te Maastricht hebben gemaakt. Deze indrukwekkende klok kreeg de koosnaam grameer. Helaas is ze al lang gescheurd en staat daarom in het pandhof opgesteld.
Het heeft er alle schijn van dat na het overlijden van Willem omstreeks 1519 zijn broer Jaspar nog slechts sporadisch klokken heeft gegoten. Zo goot hij in 1522 de lichte beiaardklokjes van zijn broer en hem uit 1503 in een zwaardere uitvoering. Maar nog in 1541, dus kort voor zijn dood, goot hij met zijn zoon Jan een bijna zesduizend kilogram zware klok voor Den Haag. De Bossche gieterij zou door deze zoon voortgezet worden.
bron:
T.J.Gerits, De klokgieters Moer in de zuidelijke gewesten. In: Bossche Bijdragen. Bouwstenen voor de geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch, deel 30, afl.1, 1970, p.60-84.
Jan Moer
Jan Moer die zijn vader Jaspar in de Bossche gieterij opvolgde, had het tij niet mee. Het oudst bekende bericht vertelt dat hij in 1541 samen met zijn vader een bijna zesduizend kilo zware klok voor Den Haag goot. Ook moest hij regelmatig zware teleurstellingen incasseren. In de jaren 1548-1550 moest hij te Delft tot drie maal toe een al even zware klok hergieten. Maar hoe dit ook zij, in elk geval moet hij een gerespecteerd meester zijn geweest getuige deze belangrijke opdracht. Nochtans zouden de Mechelse gieters uit de geslachten Waghevens en Van den Ghein Den Bosch volledig overvleugelen. Vanzelfsprekend had dit ook met de politieke en godsdienstige omstandigheden te maken. Toen Jan Moer omstreeks 1566 stierf, was het dan ook gedaan met het klokken gieten in deze eens zo belangrijke Brabantse stad. Opvallend is dat Jan Moer, evenals de gieters in Mechelen, zonder enig succes ook beiaarden heeft gegoten. Zo goot hij in 1560 een spel voor Gdansk en in 1563 voor Amsterdam. Maar beide zijn reeds lang verdwenen.
bron:
T.J.Gerits, De klokgieters Moer in de zuidelijke gewesten. In: Bossche Bijdragen. Bouwstenen voor de geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch, deel 30, afl.1, 1970, p.60-84.
André Lehr, Van paardebel tot speelklok. De geschiedenis van de klokgietkunst in de Lage Landen (Zaltbommel, 2de druk 1981), p.71 en 166.
Rudolphus de Montigny
Te Krommenie hangt een klok die in 1396 gegoten werd door Rudolphus de Montigny.
Moor
Zie Moer.
Nederlandsche Staalfabrieken v/h J.M. de Muinck Keizer
Wanneer men de afkorting d.M.K. van De Muinck Keizer uitspreekt, hoort men Demka. Onder die naam was deze staalfabriek in Utrecht bekend. Zie daarom onder Demka.
Nicolaas Muller
Toen de Amsterdamse klokken- en geschutgieter Jan Albert de Grave op leeftijd kwam, werd in 1731 of al eerder Nicolaas Muller diens compagnon, ofschoon Muller in de periode 1732-1734 ook onder eigen naam luidklokken goot. In 1735 boden hij en ene Pieter Gudeborn een klokkenspel aan dat een jaar eerder gemaakt was. Nog samen met De Grave? Daarna verdwijnt Muller uit de klokkenhistorie.
bron:
B.Bijtelaar, De Zingende Torens van Amsterdam (Amsterdam, 1947), p.43.